Pagina aangepast: 21 augustus 2024
A man convinced against his will, is of the same opinion still.
Dale Carnegie
Hadden/hebben artsen moeite met hun rol in de na-fase door de toegenomen medicalisering, psychologisering en juridisering na rampen?
In de na-fase van de crash voel ik mij te vaak niet wezenlijk gezien en gehoord door veel (keurende) artsen. Overigens ook niet door veel andere professionals zoals juristen.
Ik mis het open gesprek en de reflectie. Ik voel me te snel in een beperkte, beperkende en soms zelfs foutieve (psychologische) diagnostische mal gedrukt.
Mijn rol
‘Niet klagen maar dragen‘ en ‘rust, roest‘.
Onder andere met deze gedachten ben ik opgegroeid. Daardoor blijf ik zo actief als mogelijk, misschien ook te actief: mogelijk te snel ná de crash weer proberen op alle niveaus te functioneren.
Daarnaast had ik de neiging (-on-bewust) over mijn grenzen heen te gaan om o.a. niet luisterende artsen proberen te overtuigen van mijn klachten.
Er waren echter maar weinig artsen/behandelaren die te overtuigen zijn; ik moest/moet het vooral hebben van de enkeling die mijn situatie herkent en kan plaatsen; waarbij ik mijn klachten/beperkingen alleen maar hoe te te lichten.
Fragmentatie en gebrek aan, geaccepteerde, kennis bij artsen
Extra stress is de eenzame en vaak tevergeefse zoektocht ná de crash.
Een obstakel is voor mij de te fragmentarische benadering door o.a. artsen. Het (overkoepelend) gesprek en de analyse ontbreekt.
Ook op mijn brein-gebied voel ik mij vaak niet gehoord/gezien. Zoals ook niet in mijn onderliggende zorgen: Wat gebeurt er met mij, met mijn brein? Wat is mijn toekomst? .
Te vaak voel ik me dan te ‘makkelijk’ algemeen gerustgesteld of ervaar ik de reactie van bijvoorbeeld een, voor mijn gevoel ongeïnteresseerde, neuroloog als een vaste-riedel-preek over ‘draagkracht en draaglast die niet met elkaar in evenwicht zijn’.
Ik mis dan de verklaring/interesse waarom mijn draagkracht is afgenomen en de draaglast is toegenomen. Advies om mijn draagkracht te doen toenemen, volgt meestal niet.
Ik bevries dan meestal en heb ook niet de tegenwoordigheid van geest/moed om de arts te zeggen dat ik juist bij hem/haar ben voor een verklaring van mijn afgenomen draagkracht.
NB Heel vreemd: ik word dan niet geadviseerd om naar een neuro-psychiater of een neuro-psycholoog te gaan. Hetgeen meer voor de hand zou liggen gezien de ook fysieke aard van de crash en mijn klachten.
Bij mij opgebouwde aversie tegen ’therapie’ en ’therapeut’;
naar meer ’trainen’
“Zorgverleners zijn meer ‘evidence users’ dan ‘evidence based practitioners’.”
Bron: Zonder context geen bewijs (Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, 2017)
In de loop van de jaren realiseer ik me dat ik grote moeite heb met behandelaars die zich opstellen als therapeut; die een therapie toepassen. Bij hen voel ik vooral afstand, geen betrokkenheid, verbondenheid of gelijkwaardigheid. Vaak had ik dan het gevoel van platte en dichtgetimmerde ‘diagnoses’. Dit vergroot mijn weerstand tegen de ‘diagnose’ en voorgestelde aanpak.
De meeste baat heb ik bij behandelaars die betrokkenheid tonen en meer als trainer handelen; waarbij ik de behandeling als training met kennis-overdracht ervaar.
Aandacht als medicijn
Ik mis aandacht als medicijn.
… factoren die een goede arts-patiëntrelatie bevorderen, [zijn …] aandacht en een sympathieke opstelling, overeenstemming met de patiënt en een aantrekkelijke lokale ambiance. Voorts kan van het geven van aandacht op zich reeds een genezende werking uitgaan. [onderstreping door mij] Dit staat ook wel bekend als het Hawthorne-effect.
Bron: Placebo’s en placebo-effecten, GeneesmiddelenBulletin (01-01-1997)
Gedachten hierbij:
– de aandacht moet dan wel oprecht zijn en geen trucje;
– door de toegenomen specialisering, evidence-based benadering, protocollisering en werkdruk lijkt werkelijke aandacht voor ‘de persoon’, ‘de patiënt’ (per gesprek én aantal gesprekken) steeds beperkter te worden.
Uit: Zonder context geen bewijs (Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, 2017)
– P 31; en
– Een hoge werkdruk en de organisatie van zorg werken daarmee in de hand dat zorgprofessionals gemakkelijker terugvallen op richtlijnen en protocollen, en deze gebruiken om diagnostiek en therapie te rechtvaardigen ook als het achterwege laten hiervan gerechtvaardigd is. P 63